Oeralindaboek

Oudheid van papier en schrift van het Oera Lindaboek

Uit: De Nederlandsche Spectator, d.d. 5 augustus 1876, p. 254-255.
Ook in: Friesch Volksblad, d.d. 13 augustus 1876.
Bibliografie-Kalma (1956), nr. 122.

Voor ruim drie weken ontving ik van den heer N.W. Bergman te Amsterdam (lid der familie over de Linden aan den Helder, de bezitster van het bekende Oera Lindaboek) het verzoek mijn oordeel te willen zeggen over den ouderdom van het vel papier uit het handschrift van het Oera Linda boek, wat hij mij ter bezigtiging aanbood. Gaarne voldeed ik aan dit verzoek, want alleen door de bezigtiging van het handschrift, was een juist oordeel op te maken over de oudheid van een geschrift dat de een beweerde van de 13e, een ander van de 19e eeuw te zijn; door de bezigtiging alleen kon aan alle beweringen en magtspreuken, geuit zonder het stuk te zien, een einde gemaakt, en eene herhaling voorkomen worden van het voorval met zeker voorgewend oud opschrift op zekeren nieuwen steen.
Nadat ik het papier eenige oogenblikken van alle zijden goed bekeken, en mijn oordeel bepaald, doch niet medegedeeld had, verzocht ik dat de eigenaars van het handschrift dezelfde vraag wilden doen aan den heer P. Smidt van Gelder, chef der beroemde papierfabrieken te Wormerveer en Apeldoorn, opdat dan door de overeenstemming van onze meeningen (waaraan ik niet twijfelde) onafhankelijk van elkaar gevormd, de waarheid mogt blijken. Het verzoek is gedaan en de uitkomst heeft aan het doel beantwoord. Op verschillende wegen zijn wij beiden, de heer van Gelder en ik, tot hetzelfde besluit gekomen, en hebben wij, ieder voor zich in de navolgende brieven aan de familie Over de Linden onze meening kenbaar gemaakt. De openbaarmaking van de uitkomsten van ons onderzoek had ik mij voorbehouden en heeft bij de familie Over de Linden geen verzet geleden, zij is alleen door eenige toevallige omstandigheden tot nu vertraagd.

Amsterdam, 24 Julij.

FRED. MULLER

Verzocht zijnde over de meerdere of mindere oudheid van het Handschrift van het Oera Linda boek mijn gevoelen te doen kennen, aarzel ik niet op grond van het eene mij vertoonde blad uit dat Handschrift mijne meening uit te spreken:
dat het papier en schrift van het Handschrift niet ouder dan 1800 kunnen zijn en beide waarschijnlijk niet ouder zijn dan 25 jaar.
Dit gevoelen steunt op de navolgende gronden.
Het papier was in de 13e eeuw geheel van katoen, dik, ongelijk, wollig, met zéer ongelijke, onduidelijke waterlijnen, - dit papier is dun, gelijk, hard, hier en daar doorschijnend, met geregelde, duidelijke waterlijnen;
het papier is van oudsher, tot ongeveer 1800, in het midden tusschen de waterlijnen, dunner dan ter weerszijde, digt bij de waterlijnen; - dit papier is bij de waterlijnen egaal, gelijk alleen het papier van deze eeuw is;
dit papier is geel gekleurd en niet van nature geel, gelijk vele plaatsen bewijzen;
dit papier is afgesneden, gelijk duidelijk zigtbaar is; het papier der 13e eeuw laat zich niet afsnijden noch afknippen, zonder vezels na te laten. Het afsnijden doet mij denken aan machinaal papier waarin wel de perpendiculaire waterlijnen (pontuseaux) kunnen gebragt worden, doch het is mij onbekend of daarin de horizontale lijnen van papierramen kunnen zijn; indien ja, dan houd ik dit voor goed machinaal papier, wat daarom niet ouder dan 25 à 30 jaar kan zijn; vroeger kon men in machinaal papier die lijnen niet maken;
dit papier is tot boek ingenaaid geweest, blijkens de gaatjes; het is veel te hard rondom die gaatjes om oud te zijn; ook is de wijze van innaaien geheel modern en geheel anders als bij oude handschriften; daarbij gebruikte men minder gaten en dikker touw of perkament, dan hiervoor kan gebezigd zijn;
Het schrift is veel te nieuw voor een hoogen ouderdom; de inkt ligt op het papier; heeft het papier niet aangetast; wat bij hoogen ouderdom van den inkt noodzakelijk moet gebeuren; het doorschijnende is niet het gevolg daarvan dat de inkt er is ingetrokken, maar alleen dat het papier daar dun is. De inkt is veel te zwart voor hoogen ouderdom; die was oudtijds lichter, en werd na langen tijd geheel bruin.
Eene inzage van het geheele Handschrift zou mij waarschijnlijk wat den aard en de kleur van papier, wijze van innaaijen, kracht van inkt betreft, nog meerdere bewijzen voor mijne meening aan de hand geven.

Amsterdam, 2 Julij 1876.

FREDERIK MULLER.

Den Heere L.F. OVER DE LINDEN, te Helder.

Amsterdam, 5 Juli 1876.

Mijn Heer!

Ingevolge uw verzoek heb ik de eer u als mijne bepaalde overtuiging mede te deelen, dat het papier van het Oera Linda boek niet is papier van hoogen ouderdom. Ik herken daarin duidelijk: gevergeerd machinaal papier omstreeks 30 jaren oud en zou meenen dat het afkomstig was van de fabriek der heeren Tielens en Schrammen te Maastricht.
De lijnen van de vergeere komen daarmee overeen, terwijl de gladde effen oppervlakte nimmer door mij in papier van ouden datum is opgemerkt.
Een scheikundig onderzoek zal doen blijken dat het papier sporen van amylum (stijfsel) bevat, iets wat niet anders dan in machinaal papier voorkomt.
Verder zal naar mijne meening bij verbranding blijken dat er zich sporen van mineralien in bevinden en het aschgehalte daardoor grooter zal zijn dan van gewoon katoen of linnen papier.
Hoogachtend enz.

P. SMIDT VAN GELDER.


P.S. Later vernam ik dat de heer van Gelder aan een zijner meesterknechts verzocht had op te schrijven uit welke fabriek het papier van het Oera Linda boek was; de uitkomst bewees onmiddellijk dat beiden denzelfden naam hadden opgeschreven.
De heer van Gelder schreef mij nog dat zijns inziens een scheikundig onderzoek de gegrondheid zijner meening onweersprekelijk zou aantoonen en de heer Over de Linden die proef aan den Helder zou laten nemen. F.M.